14 ECTS credits
420 u studietijd

Aanbieding 1 met studiegidsnummer 6021529FNR voor alle studenten in het 1e en 2e semester met een gespecialiseerd master niveau.

Semester
1e en 2e semester
Inschrijving onder examencontract
Niet mogelijk
Beoordelingsvoet
Beoordeling (0 tot 20)
2e zittijd mogelijk
Ja
Onderwijstaal
Nederlands
Faculteit
Faculteit Geneeskunde en Farmacie
Verantwoordelijke vakgroep
Huisartsgeneeskunde en Chronische Zorg
Onderwijsteam
Johan Vansintejan (titularis)
Julie Yap
Rita Vanobberghen
Onderdelen en contacturen
420 contacturen Hoorcollege
Inhoud

Gendergerelateerde zorg

In deze opleidingsleeractiviteit leer je:

  • patiënten te begeleiden in het maken van een geïnformeerde beslissing rond tijdelijke of definitieve contraceptie;
  • een deskundig preconceptioneel consult te voeren inclusief het duiden van de mogelijkheden en beperkingen van genetische counseling;
  • een normaal evoluerende zwangerschap te begeleiden in haar verscheidene dimensies;
  • urgente situaties te herkennen;
  • de patiënt (en partner) te begeleiden en deskundig advies te geven in geval van ongewenste zwangerschap;;
  • de patiënte deskundig te begeleiden in de postpartumperiode;
  • deskundig soa’s en gynaecologische infecties te diagnosticeren en te behandelen en informatie hierover te verstrekken, met bijzondere aandacht voor risicogroepen;
  • deskundig een anamnese en klinisch onderzoek uit te voeren bij menopauzale klachten, en menopauzale klachten te duiden en te begeleiden; 
  • deskundig de resultaten van een cervico-vaginaal uitstrijkpreparaat te interpreteren;
  • een seksuologische anamnese af te nemen en seksuele problemen bespreekbaar te maken;
  • deskundig LUTS-klachten (Lower Urinary Tract Symptoms) te diagnosticeren en te behandelen bij de mannelijke patiënt, en seksuele problemen te diagnosticeren en te behandelen bij mannelijke en vrouwelijke patiënten;
  • de patiënt deskundig te informeren i.v.m. het gericht opsporen van prostaatkanker;
  • volgende vaardigheden deskundig uit te voeren: gynaecologisch onderzoek, zwangerschapsonderzoek, plaatsen van een IUD (intra-uterine device), afname van een cervico-vaginaal uitstrijkje, PPA (palpatio per anum) uitvoeren en interpreteren.

Doorheen dit leertraject wordt voldoende aandacht besteed aan volgende generieke aspecten:

  • consult- en communicatievaardigheden;
  • ethiek;
  • zelfzorg;
  • diversiteit.

Spoedeisende zorg

In deze opleidingsleeractiviteit leer je:

  • de toestand van patiënt met acuut ziektebeeld (ABCDE) vast te stellen en de noodzakelijke handelingen uit te voeren; dit omvat:
    • de urgentie en het toestandsbeeld betrekken bij het klinisch redeneren, in plaats van alleen diagnosegericht te denken;
    • de acute zorgvraag verhelderen, ook in volgende situaties: psychiatrische en psychosociale crisissituaties, onbekende patiënten, zonder toegang tot aanvullende informatie (geen inzage in het elektronisch medisch dossier of EMD);
    • potentieel bedreigende ziekten en aandoeningen aantonen of uitsluiten, rekening houdend met het verschil in prevalentie, incidentie en a priori kans van spoedeisende zaken in de praktijk (huisartsenwachtpost, ambulancezorg en spoed);
    • op professionele wijze omgaan met emoties, angst en ongerustheid van patiënten en hun omgeving, met oog voor ieders veiligheid.
  • getrieerde consulten en visites af te handelen volgens urgentie; dit omvat:
    • maken van een snelle inschatting: is dit een urgentie of niet?
    • het volgen van de richtlijnen inzake hoe snel een patiënt geholpen dient te worden.;
    • doelgericht communiceren met alle betrokkenen (patiënt en diens omgeving, paramedici, collega-artsen,…) in spoedeisende crisissituaties, waaronder psychiatrische en psychosociale crisissituaties.
  • bevindingen, diagnose en beleid vast te leggen en helder over te dragen; dit omvat:
    • heldere overdracht aan collega’s op de wachtpost, vaste huisarts van patiënt, ambulancedienst, spoedarts en specialist, crisisdienst geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en thuiszorg.
    • samenwerken met ambulanceverpleegkundigen en collega’s op basis van overeenkomstige methodiek (ABCDE) en richtlijnen (zoals bij pijn op de borst, CVA,…).

 

Doorheen dit leertraject wordt voldoende aandacht besteed aan volgende generieke aspecten:

  • farmacologie;
  • medische besliskunde en evidence-based medicine;
  • consult- en communicatievaardigheden;
  • diversiteit;
  • multidisciplinaire samenwerking;
  • zelfzorg;
  • ethiek.

Korte Episodezorg

In deze opleidingsleeractiviteit leer je:

  • de hulpvraag in te schatten en het soort contact (telefonisch, raadpleging, huisbezoek) (in overleg met de patiënt en het onthaal) te bepalen; dit omvat:
    • een inschatting maken van de dringendheid van de hulpvraag en het soort contact bepalen op basis van de kennis van de epidemiologie en ziektescripts/ziektepatronen;
    • in het geval van een huisbezoek: goed voorbereid op huisbezoek gaan (welke spullen zijn nodig), vertrek afstemmen met andere praktijkmedewerkers (organisatie, bereikbaarheid).
  • de hulpvraag te verhelderen, een anamnese af te nemen en een onderzoek uit te voeren; dit omvat:
    • ICE (Ideas, Concerns, Expectations) bevragen;
    • anamnese gericht op het diagnostisch landschap vertrekkende van de hulpvraag of klacht;
    • uitvoeren van gericht lichamelijk onderzoek;.
    • een diagnose stellen of tot een aangescherpte ‘werkhypothese’ komen;
    • beslissen of aanvullende diagnostiek nodig is of naar ‘behandeling en beleid’ wordt doorgegaan;
    • respect tonen en de klacht ernstig nemen.
  • aanvullende diagnostiek uit te voeren in de huisartspraktijk; dit omvat:
    • aanvullende diagnostiek in de eigen praktijk (bv. urineonderzoek, ECG, bloedname).
    • selecteren en coördineren van relevante en aanvullende diagnostiek buiten de praktijk (in ziekenhuis, diagnostisch centrum,…);
    • op gemotiveerde wijze aanvullende diagnostiek aanvragen (gebruikmakend van evidence-based richtlijnen en alleen indien het beleid hierdoor nog kan worden beïnvloed (kostenbewust)).
  • een behandeling en beleid in te stellen, hierover te informeren en te adviseren; dit omvat:
    • prognose en therapie vaststellen conform de richtlijnen;
    • therapeutische verrichtingen uitvoeren zoals therapeutische injecties en kleine chirurgische ingrepen;
    • geven van begrijpelijke uitleg en voorlichting;
    • samen met de patiënt een gemotiveerde keuze maken uit de te volgen aanbevelingen (shared decision making).
    • zelfzorg stimuleren en begeleiden (kennis over zelfzorg, bijv. middelen, betrouwbare websites).
  • te registreren en te coderen; dit omvat:
    • vastleggen van gegevens (verslaglegging in EMD, ICPC coderen, bijhouden van de probleemlijst) om de continuïteit van zorg te bevorderen, informatie toegankelijk te maken voor onderzoek, statistiek en om eigen geleverde zorg te evalueren.
  • een episode te doorlopen en af te sluiten; dit omvat:
    • de behandeling en het beleid evalueren;
    • het beleid zo nodig aanpassen (shared decision-making, koppeling aan ICE);
    • bespreken van de uitslagen van aanvullend labo-onderzoek of beeldvorming.
    • de niet-medicamenteuze adviezen evalueren;
    • bespreken van de prognose en verwachtingen.

 

Doorheen dit leertraject wordt voldoende aandacht besteed aan volgende generieke aspecten:

  • medische besliskunde en evidence-based medicine,
  • consult- en communicatievaardigheden,
  • multidisciplinaire samenwerking,
  • EMD.

Chronische zorg

In deze opleidingsleeractiviteit leer je:

  • de zorg voor patiënten met chronische aandoeningen (diabetes, hart- en vaatziekten, oncologische problematiek en astma/COPD) te behandelen, te controleren en te organiseren; dit omvat:
    • behandelen en controleren van patiënten in relatie met andere risicofactoren, zoals bloeddrukwaarden, lipidenspectrum, roken en lichaamsbeweging;
    • controles verrichten en zich voor de frequentie, inhoud ervan en de behandeling baseren op de geldende (zorg)standaarden;
    • de zorg in de praktijk organiseren en/of zich aansluiten bij een zorggroep in de eerste lijn (ketenzorg);
    • verwijzen naar de tweede lijn bij diagnostische problemen, bij niet bereiken van de streefwaarden of op verzoek van de patiënt.
  • gegevens te registreren, te delen met medebehandelaars en het beleid bij te stellen; dit omvat:
    • verkregen gegevens registreren in het EMD en deze waar nodig delen met andere medebehandelaars;
    • de ziektespecifieke parameters bewaken en het beleid bijstellen volgens de actuele richtlijnen;
    • extracties van relevante gegevens verrichten.
  • het moment te markeren dat er sprake is van een chronische ziekte, die behandeling en controle behoeft; dit omvat:
    • behandelen op grond van richtlijnen en bepalen of de benodigde controles in de eerste lijn kunnen plaatsvinden;
    • bespreken wat de gevolgen van de ziekte kunnen zijn op lange termijn;
    • bepalen, in overleg met de patiënt, wanneer verwijzing naar de tweede lijn aangewezen is.

 

Doorheen dit leertraject wordt voldoende aandacht besteed aan volgende generieke aspecten:

  • farmacologie;
  • medische besliskunde en evidence-based medicine;
  • consult- en communicatievaardigheden;
  • ethiek.

Palliatieve zorg

In deze opleidingsleeractiviteit leer je:

  • in de praktijk om te gaan met vroegtijdige zorgplanning en wilsbeschikking (zie ook zorg voor de oudere patiënt);
  • op het juiste moment gesprekken voeren over het naderend levenseinde; dit omvat:
    • de palliatieve patiënten in de eigen praktijk identificeren;
    • adequaat een slechtnieuwsgesprek uitvoeren;
  • de specifieke problemen in de palliatieve/terminale fase te behandelen; dit omvat:
    • de vier dimensies van palliatieve zorg (volgens WHO) hanteren;  
    • de veel voorkomende symptomen in de palliatieve fase, zoals pijn, misselijkheid, dyspnoe, delier, angst en aftakeling, zowel medicamenteus als niet medicamenteus, behandelen.
  • zorg aan naasten te verlenen; dit omvat:
    • een inschatting maken van de zelfredzaamheid van de achterblijvende(n), en zo nodig maatregelen nemen ter ondersteuning of opvang;
    • steun bieden aan naasten en oog hebben voor hun noden, rekening houdend met de begrenzingen van de mantelzorg.
  • persoonlijke continuïteit van zorgverlening te leveren, of bij te dragen tot de praktijkcontinuïteit van de zorgverlening; dit omvat:
    • afspraken maken ten aanzien van eigen beschikbaarheid in de vorm van aanwezigheid en bereikbaarheid;
    • persoonlijk welzijn bewaken (onder emotioneel intensieve omstandigheden) door het vinden van een goede balans tussen betrokkenheid en distantie bij het begeleiden van een palliatieve patiënt;
    • moeilijke begeleidingstrajecten en emoties met andere hulpverleners bespreken;
    • onderkennen wat moeizaam gaat.

 

Doorheen dit leertraject wordt voldoende aandacht besteed aan volgende generieke aspecten:

  • consult- en communicatievaardigheden;
  • multidisciplinaire samenwerking;
  • zelfzorg;
  • medische besliskunde en evidence-based medicine;
  • ethiek.

Praktijkmanagement

In deze opleidingsleeractiviteit leer je:

  • een persoonlijke en een praktijkvisie te ontwikkelen op de huisartsenzorg en op de samenwerking in de praktijk; dit omvat:
    • reflecteren op de eigen praktijkorganisatie: maakt de praktijkorganisatie het de huisarts mogelijk zijn persoonlijke doelen te verwezenlijken? Wat zijn de sterke en zwakke kanten van de praktijkorganisatie?
    • de verschillende samenwerkingsvormen in de huisartsenpraktijk kennen;
    • de principes van een huishoudelijk reglement en van een goed bestuur van de praktijk kennen.
  • een verbeterplan op te stellen en uit te voeren; dit omvat:
    • een kwaliteitsverbeterend project opstellen in functie van de noden van de praktijk;
    • een audit uitvoeren om het medisch handelen en de patiëntenpopulatie in kaart te brengen.                                                                                                          
  • observeren, superviseren en communiceren met praktijkmedewerkers bij het uitvoeren van voorbehouden handelingen; dit omvat:
    • kennis hebben van de taken en bevoegdheden van de medewerkers in de praktijk.
    • taken delegeren naar de praktijkmedewerkers op de afgesproken manier.
  • een bijdrage te leveren aan de patiëntveiligheid door het melden, analyseren en afhandelen van patiëntveiligheidsproblemen; dit omvat:
    • onveilige situaties in de dagelijkse praktijk herkennen, in de vorm van fouten, bijna-fouten of potentieel gevaarlijke situaties;
    • ontleden van onveilige situaties of manklopende procedures en een aanzet geven tot een verbetering of aanpassing ervan.
  • hoe de financiering en bedrijfsvoering van de huisartspraktijk in elkaar zit, om te gaan met de Riziv-nomenclatuur en met andere systemen om verrichtingen aan te geven of terugbetaald te krijgen, en patiënten te adviseren over de financiële gevolgen van een medische behandeling/diagnostiek; dit omvat:
    • het verwerken van zijn eigen verrichtingen in het kader van verstrekte hulp;
    • gebruik van de bestaande zorgtrajecten en premies voor de patiënt die daar recht op heeft;
    • rekening houden met eventuele eigen betalingen door patiënten, de betekenis van de aanvullende verzekeringen en het eigen handelen hierop afstemmen.
  • de praktijk te vertegenwoordigen in een multidisciplinair overleg en in overleg met externen; dit omvat:
    • inzicht hebben in het doel van de multidisciplinaire samenwerking;
    • zich bewust zijn van zijn rol en positie en die van de andere “partijen” in het overleg;
    • zich bewust zijn van de positie van de praktijk in de lokale gemeenschap;
    • actief deelnemen aan de stafvergaderingen in de praktijk;
    • deelnemen aan een multidisciplinair overleg (MDO), samen met de praktijkopleider. 
  • de praktijkvoering en informatievoorziening af te stemmen op de behoeften van de patiëntenpopulatie; dit omvat:
    • zich bewust zijn van de sociodemografische kenmerken van de praktijk;
    • de noden van de patiënten in kaart brengen en oog hebben voor de toegankelijkheid van de praktijk.

 

Doorheen dit leertraject wordt voldoende aandacht besteed aan volgende generieke aspecten:

  • EMD;
  • Multidisciplinaire samenwerking.

Preventie

In deze opleidingsleeractiviteit leer je:

  • verschillende interventiemogelijkheden voor preventie te herkennen; dit omvat:
    • een zorgpad schetsen en de preventiegids (van Domus Medica) als leidraad gebruiken;
    • de voor- en nadelen van de verschillende preventieve interventies afwegen en bespreken met de patiënt;
    • het ontwikkelen van een attitude om met de preventiegids verschillende deelaspecten van preventie te herkennen (cardiovasculair, vaccinaties, kanker en depressie) en dit tijdens de consultatie ter sprake te brengen;
    • het gebruik van het EMD als ondersteuning voor registratie en planning van preventie;
    • het gebruik van decision aids voor shared-decision making.
  • op indicatie de leefstijl van een patiënt te verkennen en de mogelijkheden tot verandering te bespreken; dit omvat:
    • vaststelling in welke veranderingsfase (volgens Prochaska en Diclemente) de patiënt zich bevindt;
    • samen met de patiënt verkennen wat de wensen en (on)mogelijkheden zijn, door middel van motiverende gesprekstechnieken;
    • het gebruik van deze motiverende technieken bij gesprekken over verslaving en rookstop;
    • het opnemen van een ondersteunende rol bij gedragsverandering (wanneer de patiënt heeft beslist zijn/haar leefstijl te veranderen).
  • over verschillende preventieve activiteiten te adviseren; dit omvat:
    • een evidence-based antwoord geven op vragen van een patiënt hierover;
    • je positie en taakopvatting te bepalen ten aanzien van preventieve activiteiten in de huisartsenpraktijk;
    • de verschillende opties voor preventieve screening kennen (via bloedname) en de patiënt adviseren door gerichte communicatie;
  • personen en patiënten met een verhoogd gezondheidsrisico te selecteren; dit omvat:
    • risicogroepen herkennen en bepalen voor welke risicopatiënten individuele screening, opportunistische screening of bevolkingsonderzoek aangewezen is;
    • personen met een verhoogd risico opsporen d.m.v. het opzetten en uitvoeren van preventieprogramma’s.
  • mee te werken in programmatische preventie zoals door de beroepsgroep en de overheid toevertrouwd; dit omvat:
    • griepvaccinatie, opsporen ouderen met complexe problematiek, patiënten met verhoogd fractuurrisico, preventieconsult.
  • te bepalen welke rol de huisarts heeft in bevolkingsonderzoek en in te schatten wat de rol is van omgevingsfactoren, sociale factoren en woonsituatie op preventie en ziekte; dit omvat:
    • binnen de bevolkingsonderzoeken de rol van de huisarts bepalen, en de bevorderende en belemmerende factoren voor deze rol identificeren;
  • deel te nemen aan de uitvoering van een bevolkingsonderzoek zoals door de beroepsgroep met de overheid is overeengekomen en om hierin zijn aandeel uit te voeren; dit omvat:
    • doelstelling, opzet en uitvoering kennen van bevolkingsonderzoek naar baarmoederhals-, borst- en darmkanker en de rol van de huisarts hierin;
    • de procedures en afspraken toepassen binnen de praktijk m.b.t. opvang screeningspositieve patiënten uit bevolkingsonderzoek op cervix-, borst- of darmkanker;
    • in een gesprek het slechte nieuws van de afwijkende screening koppelen aan de onzekerheid van eventuele diagnose wegens ontbreken van vervolgdiagnostiek;
    • informatie geven aan de patiënt en de ‘routing’ bij afwijkende uitslag in kader van bevolkingsonderzoek.
  • een erfelijke ziekte in de familie van een patiënt in kaart te brengen, te bespreken of screening of diagnostiek aan de orde is, en indien zinvol door te verwijzen; dit omvat:
    • een familieanamnese afnemen;
    • bespreken of screening of diagnostiek volgens de geldende richtlijnen aan de orde is.
  • bij bestaande kinderwens preventieve mogelijkheden te bespreken voorafgaand aan een toekomstige zwangerschap; dit omvat:
    • met een paar met kinderwens de gezondheidsbevorderende maatregelen bespreken voorafgaand aan een toekomstige zwangerschap (preconceptiezorg);
    • counseling bij erfelijke risico’s en kennen van de verwijsmogelijkheden;
    • kennis hebben van de niet-invasieve prenatale test (NIPT) en virale screening tijdens de zwangerschap en dit counselen naar de patiënt.
  • de andere zorgverleners kennen die een rol in preventie kunnen spelen en met hen samenwerken; dit omvat:
    • samenwerken met andere hulpverleners en instanties die zich bezighouden met preventie (bijv. schoolarts,  thuiszorg, gemeente, bevolkingsonderzoeken,...).

 

Doorheen dit leertraject wordt voldoende aandacht besteed aan volgende generieke aspecten:

  • EMD;
  • diversiteit;
  • multidisciplinaire samenwerking;
  • ethiek;
  • consult- en communicatievaardigheden.

Psychische klachten en SOLK

In dit opleidingsonderdeel leer je:

  • een patiënt met angst- en stemmingsklachten/stoornissen te begeleiden en de benodigde behandeling in te stellen; dit omvat:
    • herkennen en bespreken van spanningsklachten in een vroeg stadium (bijv. aan de hand van een klachtenexploratiemodel als SCEGS – Somatisch, Cognitief, Emotioneel, Gedragsmatig, Sociaal);
    • differentiëren tussen overspanning/surmenage, burn-out, depressie, ... en de juiste behandeling instellen stellen;
    • de patiënt informeren en begeleiden bij het omgaan met spanning en de patiënt helpen bij het actief oplossen van problemen mits een ondersteunende-motiverende aanpak;
    • monitoring van de klachten, zo nodig intensievere vormen van zorg inzetten, en de contacten met andere betrokken zorgverstrekkers onderhouden;
    • beleid afstemmen met arbeidsgeneesheer en/of gespecialiseerde trajectbepaling- en begeleidingsdienst (GTB);
    • toepassen van de privacywetgeving bij overdracht van medische gegevens.
  • bij een patiënt met angst- en stemmingsklachten/stoornissen de benodigde behandeling in te stellen; dit omvat:
    • klachten van stoornissen onderscheiden, en diagnose stellen van depressie volgens de Belgische huisartsenrichtlijn;
    • voorzien van psycho-educatie (m.b.t. paniekcirkel; fight-flight-respons; impact van cognities en inactiviteit en negatieve bril);
    • bespreken van de relatie tussen klachten en gevolgen (bijv. m.b.v. klachtenregistratie);
    • gebruik van de Domus Medica-richtlijnen (o.m. depressie) als basis voor de behandeling;
    • gericht verwijzen indien aangewezen, en contacten onderhouden met andere betrokken zorgverlener(s).
    • periodiek controlebeleid organiseren;
    • actief luisteren, ondersteunend motiveren;
    • gericht voorschrijven van antidepressiva, monitoring van hun werking en hun afbouw indien mogelijk.
  • bij suïcidaliteit het gevaar in te schatten voor de patiënt en diens omgeving en de benodigde hulp in te zetten; dit omvat:
    • suïcidegedachten en -plannen bespreekbaar maken;
    • het gevaar voor de patiënt zelf en diens omgeving inschatten, en hierbij een eerdere suïcidepoging betrekken;
    • verwijzen indien nodig naar de crisisdienst (dus kennen van verwijscriteria, wet- en regelgeving rondom dwangmaatregelen);
    • op de hoogte zijn van de richtlijnen rond suïcidepreventie.
  • persoonlijkheidstrekken en –stoornissen te signaleren, de gevolgen hiervan voor de zorgverlening te definiëren en de patiënt te adviseren om indien nodig passende begeleiding te vinden; dit omvat:
    • kenmerkende persoonlijke eigenschappen en patronen van patiënt herkennen en verschillende persoonlijkheidstypen en -stoornissen bespreken (wanneer aangewezen);
    • integreren van de gevolgen van de persoonlijkheid voor het dagelijks functioneren en zorgbehoefte, in het zorgplan;
    • met de patiënt zoeken naar een passende begeleiding (rekening houdend met mogelijkheden en beperkingen);
    • zicht hebben op de eigen rol in de begeleiding: het mechanisme van overdracht en tegenoverdracht kennen en herkennen;
    • het verschil kennen tussen communicatie op inhouds- en betrekkingsniveau.
  • een werkhypothese somatisch onverklaarde lichamelijke klachten (SOLK) te stellen, hierover uitleg te geven en stapsgewijs te behandelen; dit omvat:
    • werkhypothese SOLK stellen bij klachten die voortduren nadat bij adequate medische diagnostiek geen voldoende ziekteoorzaak gevonden is;
    • brede klachtexploratie aan de hand van een model als SCEGS (Somatisch, Cognitief, Emotioneel, Gedragsmatig, Sociaal);
    • onderscheid maken tussen lichte tot matige en ernstige SOLK;
    • zich openstellen voor de klachtinterpretaties van de patiënt en zoeken naar een gemeenschappelijke probleemformulering;
    • aandacht verleggen van oorzaak naar het benoemen van factoren die de klachten in stand houden (bijv. vicieuze cirkel), en betrekken bij de uitleg van bekende somatische mechanismen (sensitisatie of disbalans van het autonome zenuwstelsel of stress systeem (HPA-as of hypothalamus-hypofyse-bijnier-as);
    • samen met de patiënt bepalen hoe de vicieuze cirkel die de klacht in stand houdt te doorbreken is;
    • samen met de patiënt een plan uitwerken in concrete, haalbare stappen;
    • adequaat omgaan met de eigen medische onzekerheid (alert blijven op tekenen van somatische oorzaak, opnieuw medische diagnostiek uitvoeren indien (verandering in) klacht daar aanleiding toe geeft; geruststellen zonder zich zekerder voor te doen dan hij/zij is;
    • grenzen stellen aan de eisen van een patiënt en tegelijkertijd de relatie in stand houden;
    • de patiënt begeleiden bij het omgaan met spanning en helpen bij het actief oplossen van problemen mits een ondersteunende-motiverende aanpak.
  • gebruik te maken van de klachtenregistratie om patronen in klachten en beïnvloedende factoren te ontdekken; dit omvat:
    • de patiënt instrueren om een klachtenregistratie bij te houden en inhoud en doel ervan uitleggen; :
    • de klachtenregistratie bespreken en samen met de patiënt zoeken naar patronen in klachten en beïnvloedende factoren (zowel in gunstige als in ongunstige richting)
  • een verwijsgesprek te voeren met een patiënt met SOLK; dit omvat:
    • beleid baseren op het onderscheid tussen lichte tot matige en ernstige SOLK;
    • de patiënt uitleggen wat de behandelingsmogelijkheden voor SOLK zijn;
    • samen met de patiënt de meest passende behandeling of verwijzing kiezen;
    • een vervolgafspraak maken om het effect van de verwijzing op te volgen;
    • werkwijze van de 1e lijns partners kennen op gebied van SOLK;
    • kennis hebben van tweedelijns behandelingsaanbod voor SOLK;
    • alleen patiënten met ernstige SOLK verwijzen naar tweedelijnscentrum geestelijke gezondheidszorg (GGZ);
    • bij verwijzing volgende overdragen: doel van de verwijzing in relatie tot het beleid van de huisarts, de uitleg die de huisarts aan de patiënt heeft gegeven over de klachten;
    • verwijzing beperken naar somatische tweede lijn tot volgende situaties: eigen onzekerheid die blijft na overleg met een collega-huisarts, hardnekkige ongerustheid van patiënt (‘final test’).
  • de gevolgen van de klachten te bespreken voor de arbeidsparticipatie bij (dreigende) langdurige arbeidsongeschiktheid; dit omvat;
    • met de arbeidsgeneesheer en verzekeringsarts de mate van functiebelemmering bespreken en gevolgen hiervan voor de arbeidsparticipatie;
    • met de patiënt de gevolgen bespreken voor de arbeidsparticipatie en inkomensverlies
    • privacywetgeving toepassen bij overdracht van medische gegevens.
  • langdurige begeleiding te bieden en de regie te houden bij een patiënt met ernstige SOLK; dit omvat:
    • alert blijven op tekenen van een somatische oorzaak;
    • contact houden met de patiënt na een verwijzing;
    • grenzen stellen aan de eisen van een patiënt en tegelijkertijd de relatie in stand houden;
    • het effect van verwijzen monitoren: volgt patiënt het verwijsadvies op? Houdt hij/zij de interventie vol? Wat is het effect van de interventie op het dagelijks functioneren? Vervolgbeleid na terugverwijzing?).

 

Doorheen dit leertraject wordt voldoende aandacht besteed aan volgende generieke aspecten:

  • consult- en communicatievaardigheden;
  • diversiteit;
  • zelfzorg;
  • farmacologie.

Zorg voor het kind

In deze opleidingsleeractiviteit leer je:

  • een consult uitvoeren met een acuut ziek kind (0-12 jaar); dit omvat:
    • een acuut ziek kind volgens de ABCDE-methodiek beoordelen en handelen naar de bevindingen, hierbij gebruikmakend van de leeftijdsspecifieke referentiewaarden (arteriële hypertensie, hartfrequentie, hoeveelheid voeding);
    • bij lichamelijk onderzoek symptomen herkennen die wijzen op een ernstig beloop van de ziekte;
    • behandelbeleid uitleggen, en hierbij ingaan op de hulpvraag van de ouders en op de eventuele ongerustheid op een manier die aangepast is aan het opleidingsniveau en de sociale context van de ouders en het gezin;
    • alert zijn op overbehandeling;
    • ouders duidelijk instrueren wanneer een medische herbeoordeling noodzakelijk is op een manier die aangepast is aan het opleidingsniveau en de sociale context van de ouders en het gezin, en gebruikmakend van hulpbronnen (bv. gezondheid en wetenschap, thuisarts.nl)
    • signalen herkennen die kunnen passen bij kindermishandeling en in voorkomend geval te weten hoe te handelen.
  • medicatie voorschrijven aan kinderen, en een adequate dosering en toedieningswijze te bepalen; dit omvat:
    • medicatiekeuzes en -doseringen aanpassen aan de leeftijd en het gewicht van het kind, gebruikmakend van het kinderformularium (http://www.kinderformularium.nl);
    • zich bewust zijn wanneer ‘off label’-medicatie wordt voorgeschreven en weten welke implicaties dit heeft, en dit ook met de ouders bespreken.
  • de pasgeborene en diens ouders te begeleiden; dit omvat:
    • beoordeling van het kind gebaseerd op het '7-de dagsonderzoek';
    • problemen signaleren en adequaat opvolgen;
    • de bevindingen met de ouders communiceren;
    • weten wie betrokken kan zijn bij de zorg voor de pasgeborene en dit in kaart brengen voor de eigen werksetting;
    • kennen van het Belgische vaccinatieschema voor kinderen en weten hoe inhaalvaccinaties aan te pakken.
  • adequaat te bepalen wanneer een consult het best met het kind alleen wordt gevoerd en wanneer, of op welke manier, de ouders betrokken moeten worden.
  • adequaat om te gaan met de rechten van het kind en de ouders, ook in specifieke situaties (echtscheiding, co-ouderschap, nieuw samengestelde gezinnen).

 

Doorheen dit leertraject wordt voldoende aandacht besteed aan volgende generieke aspecten:

  • consult- en communicatievaardigheden;
  • medische besliskunde en evidence-based medicine;
  • farmacologie.

Zorg voor de oudere patiënt

In deze opleidingsleeractiviteit leer je:

  • vaststellen of er sprake is van complexe problematiek; dit omvat:
    • uitvoeren van een brede evaluatie van de gezondheid van de oudere persoon;
    • een proactieve aanpak overwegen bij complexe problematiek;
  • vroegtijdig de keuzes te bespreken in aanvullende diagnostiek en/of behandeling rekening houdend met de persoonlijke wensen en levensverwachting van de oudere persoon; dit omvat:
    • behandelwens en eventueel behandelverbod vastleggen en dit regelmatig ter sprake brengen;
    • de patiënt begeleiden in het maken van afgewogen keuzes m.b.t. het ondergaan van nadere diagnostiek en/of behandeling en hierin diens persoonlijke wensen, de prognose van de aandoening(en) en de levensverwachting te betrekken;
    • vroegtijdige zorgplanning en wilsbeschikking ter sprake brengen.
  • de veiligheid van de ouderenzorg in de praktijk te verbeteren, door onder meer periodieke medicatiereviews en valpreventieprogramma's; dit omvat:
    • criteria voor patiëntveiligheid toepassen (vanuit inspectie);
    • bij het voorschrijven van medicatie rekening houden met de grotere kans op schadelijke effecten van medicatie, overeenkomstig de richtlijn polyfarmacie bij ouderen en de Start- en Stopcriteria;
    • aandacht besteden aan valpreventie, beperkte mobiliteit, verminderde kracht en zintuiglijke beperkingen (vb. gebrekkige verlichting);
    • beschikken over een actuele sociale kaart m.b.t. zorg voor ouderen.

 

Doorheen dit leertraject wordt voldoende aandacht besteed aan volgende generieke aspecten:

  • farmacologie;
  • zelfzorg;
  • consult- en communicatievaardigheden;
  • multidisciplinaire samenwerking;
  • ethiek;
  • medische besliskunde en evidence-based medicine.

 

 

 

Combinatie van zelfstudie, hoorcolleges, interactieve sessies en groeps/individuele opdrachten. De verwachte leeractiviteiten worden beschreven in een online leeromgeving.

Tijdens de plenaire, interactieve lesmomenten worden theoretische kaders m.b.t. de hoger genoemde klinisch-medische topics (zie leerresultaten) besproken en toegepast. Deze contactmomenten focussen maximaal op de toepassing van kennis in de dagelijkse praktijk van de huisarts. Tijdens de contactmomenten worden de studenten aangemoedigd om hun eigen leernoden verder te ontdekken en uit te diepen aan de hand van diverse formatieve evaluaties (opdrachten, medewerking tijdens de lesmomenten, take home,...).

Studiemateriaal
Digitaal cursusmateriaal (Vereist) :
Bijkomende info

/

Leerresultaten

Algemene competenties

Na het succesvol doorlopen van dit opleidingsonderdeel kan de student volgende taken uitvoeren in een simulatiesetting, en diagnostische en therapeutische keuzes verantwoorden op basis van de achterliggende theoretische kaders:

 

1. m.b.t. gendergerelateerde zorg:

  • patiënten begeleiden in het maken van een geïnformeerde beslissing rond tijdelijke of definitieve contraceptie;
  • een deskundig preconceptioneel consult voeren inclusief het duiden van de mogelijkheden en beperkingen van genetische counseling;
  • een normaal evoluerende zwangerschap begeleiden in haar verscheidene dimensies (mits ondersteuning);
  • urgente situaties herkennen;
  • de patiënt (en partner) begeleiden en deskundig advies geven in geval van ongewenste zwangerschap (mits ondersteuning);
  • de patiënte deskundig begeleiden in de postpartumperiode (mits ondersteuning);
  • deskundig soa’s en gynaecologische infecties diagnosticeren en behandelen en informatie hierover verstrekken, met bijzondere aandacht voor risicogroepen;
  • deskundig een anamnese en klinisch onderzoek uitvoeren bij menopauzale klachten, en menopauzale klachten duiden en begeleiden; 
  • deskundig de resultaten van een cervico-vaginaal uitstrijkpreparaat interpreteren;
  • een seksuologische anamnese afnemen en seksuele problemen bespreekbaar maken;
  • deskundig LUTS-klachten (Lower Urinary Tract Symptoms) en seksuele problemen diagnosticeren en behandelen;
  • de patiënt deskundig informeren i.v.m. het gericht opsporen van prostaatkanker;
  • volgende vaardigheden deskundig uitvoeren: gynaecologisch onderzoek, zwangerschapsonderzoek, plaatsen van een IUD (intra-uterine device), afname van een cervico-vaginaal uitstrijkje, PPA (palpatio per anum) uitvoeren en interpreteren.

 

2. m.b.t. chronische zorg:

  • de zorg voor patiënten met chronische aandoeningen (diabetes, hart- en vaatziekten, oncologische problematiek en astma/COPD) behandelen, controleren en organiseren;
  • gegevens registreren en delen met medebehandelaars en het beleid bijstellen;
  • het moment markeren dat er sprake is van een chronische ziekte, die behandeling en controle behoeft.

 

3. m.b.t. spoedeisende zorg:

  • de toestand van patiënt met acuut ziektebeeld (ABCDE) vaststellen en de noodzakelijke handelingen uitvoeren;
  • getrieerde consulten en visites afhandelen volgens urgentie;
  • bevindingen, diagnose en beleid vastleggen en deze helder overdragen.

 

4. m.b.t. korte episode zorg

  • de hulpvraag inschatten en het soort contact (telefonisch, raadpleging, huisbezoek) (in overleg met de patiënt en het onthaal) bepalen (op basis van kennis van epidemiologie en ziektescripts/ziektepatronen);
  • de hulpvraag verhelderen (Ideas, Concerns, Expectations), een anamnese afnemen (gericht op diagnostisch landschap), een gericht lichamelijk onderzoek uitvoeren, komen tot diagnose of ‘werkhypothese’;
  • beslissen of aanvullende diagnostiek nodig is (wat, waar), deze gemotiveerd (evidence-based en kostenbewust) aanvragen/uitvoeren of eerder doorgaan tot ‘behandeling en beleid’ ;
  • een behandeling en beleid instellen (shared decision making), hierover (in begrijpelijke taal) informeren en adviseren (prognose en therapie, zelfzorg);
  • gegevens in het elektronisch medisch dossier registreren en coderen (ICPC, bijhouden probleemlijst) om continuïteit van zorg te bevorderen, informatie toegankelijk te maken voor onderzoek, statistiek en om eigen zorg te evalueren;
  • een episode doorlopen (behandeling/beleid evalueren, aanpassen, bespreken aanvullend onderzoek, evalueren niet-medicamenteuze adviezen, bespreken prognose en verwachtingen) en afsluiten.

 

5. m.b.t. praktijkmanagement:

  • een persoonlijke en een praktijkvisie op de huisartsenzorg hebben en op de samenwerking in de praktijk ontwikkelen;
  • verbeterplan opstellen en uitvoeren;
  • observeren, superviseren en communiceren met praktijkmedewerkers bij het uitvoeren van voorbehouden handelingen;
  • een bijdrage leveren aan de patiëntveiligheid door het melden, analyseren en afhandelen van patiëntveiligheidsproblemen;
  • inzicht hebben in de financiering en bedrijfsvoering van de huisartspraktijk, weten om te gaan het de Riziv-nomenclatuur en met andere systemen om verrichtingen aan te geven of terugbetaald te krijgen, en patiënten adviseren over de financiële gevolgen van een medische behandeling/diagnostiek;
  • de praktijk vertegenwoordigen in een multidisciplinair overleg en in overleg met externen;
  • de praktijkvoering en informatievoorziening af stemmem op de behoeften van de patiëntenpopulatie.

 

6. m.b.t. preventie:

  • interventiemogelijkheden voor preventie herkennen;
  • op indicatie de leefstijl van een patiënt exploreren en de mogelijkheden tot verandering bespreken;
  • adviseren over verschillende preventieve activiteiten;
  • personen en patiënten selecteren met een verhoogd gezondheidsrisico;
  • meewerken in programmatische preventie;
  • bepalen welke rol de huisarts heeft in bevolkingsonderzoek en de rol van omgevingsfactoren, sociale factoren en woonsituatie kunnen inschatten op preventie en ziekte;
  • zijn aandeel uitvoeren in de uitvoering van bevolkingsonderzoek zoals door de beroepsgroep met de overheid is overeengekomen;
  • een erfelijke ziekte in de familie van een patiënt in kaart brengen en bespreken of screening of diagnostiek aan de orde is, en indien zinvol verwijzen;
  • de andere zorgverleners kennen die een rol in preventie kunnen spelen en met hen samenwerken.

 

7. m.b.t. palliatieve zorg (mits ondersteuning):

  • in de praktijk omgaan met vroegtijdige zorgplanning en wilsbeschikking;
  • op het juiste moment een gesprek over het naderend levenseinde voeren;
  • de specifieke problemen in de palliatieve/terminale fase behandelen;
  • persoonlijke continuïteit van zorgverlening leveren of bijdragen tot de praktijkcontinuïteit van de zorgverlening.

 

8. m.b.t. zorg voor het kind:

  • een consult uitvoeren met een acuut ziek kind (0-12 jaar);
  • medicatie voorschrijven aan kinderen en een adequate dosering en toedieningswijze bepalen;
  • de pasgeborene en diens ouders begeleiden (mits ondersteuning);
  • adequaat bepalen wanneer een consult best met het kind alleen wordt gevoerd en wanneer, of op welke manier, de ouders betrokken moeten worden;
  • adequaat omgaan met de rechten van het kind en ouders, ook in specieke situaties (echtscheiding, co-ouderschap, nieuw samengestelde gezinnen,...).

 

9. m.b.t. zorg voor de oudere patiënt:

  • vaststellen of er sprake is van complexe problematiek en hiermee rekening houden in het beleid;
  • vroegtijdig de keuzes bespreken in aanvullende diagnostiek en/of behandeling rekening houdend met de persoonlijke wensen en levensverwachting van de oudere persoon;
  • de veiligheid van de ouderenzorg in de praktijk verbeteren en bewaken, door onder meer periodieke medicatiereviews en valpreventieprogramma's.

 

10. m.b.t. zorg voor psychische klachten en voor SOLK (somatisch onvoldoende verklaarde klachten):

  • een patiënt met angst- en stemmingsklachten/stoornissen begeleiden;
  • bij een patiënt met angst- en stemmingsklachten/stoornissen de nodige behandeling instellen;
  • bij suïcidaliteit het gevaar inschatten voor de patiënt en diens omgeving en de nodige hulp inzetten;
  • persoonlijkheidstrekken en -stoornissen signaleren, de gevolgen hiervan definiëren voor de zorgverlening en de patiënt adviseren om indien nodig passende begeleiding te vinden;
  • een werkhypothese SOLK stellen, uitleg geven en stapsgewijs behandelen;
  • gebruikmaken van de klachtenregistratie om patronen in klachten en beïnvloedende factoren te ontdekken;
  • een verwijsgesprek voeren met een patiënt met SOLK;
  • de gevolgen van de klachten bespreken voor de arbeidsparticipatie bij (dreigende) langdurige arbeidsongeschiktheid;
  • langdurige begeleiding bieden en de regie houden bij patiënten met ernstige SOLK.

 

Beoordelingsinformatie

De beoordeling bestaat uit volgende opdrachtcategorieën:
Examen Schriftelijk bepaalt 50% van het eindcijfer

Examen Praktijk bepaalt 50% van het eindcijfer

Binnen de categorie Examen Schriftelijk dient men volgende opdrachten af te werken:

  • meerkeuzevragen/open vragen met een wegingsfactor 50 en aldus 50% van het totale eindcijfer.

Binnen de categorie Examen Praktijk dient men volgende opdrachten af te werken:

  • stationsproef met een wegingsfactor 50 en aldus 50% van het totale eindcijfer.

Aanvullende info mbt evaluatie

Er geldt een verplichte aanwezigheid van 80% tijdens de contacmomenten. De student doorloopt daarnaast gedurende het academiejaar verplicht 2 formatieve toetsmodules. Het niet voldoen aan bovenstaande vereisten betekent dat hij/zij niet mag deelnemen aan de geïntegreerde (summatieve) toets, en bijgevolg 0/20 behaalt voor dit opleidingsonderdeel.

 

Het praktijkexamen (geïntegreerde toets) bestaat uit 2 toetsonderdelen:

  • een kennistoets (telt mee voor 50% van het eindtotaal) samengesteld uit meerkeuzevragen gebaseerd op casuïstiek uit de huisartsgeneeskunde. Er wordt geen giscorrectie toegepast.
  • het maken van een persoonlijke reflectie op basis van 3 videoconsultaties waarop peer-feedback wordt gegeven (telt mee voor 50% van het eindtotaal). Het reflectieverslag wordt beoordeeld door de stagecoördinator..

Om te slagen op het OPO dienen studenten:
- Hetzij minstens een voldoende te behalen voor elk onderdeel
- Hetzij -in geval van een onvoldoende voor één van beide onderdelen - minstens een afgerond gewogen gemiddelde van 12/20 te behalen op het geheel van beide onderdelen. Het niet-geslaagde onderdeel dient in dat geval niet herkanst te worden. 

Bij niet slagen is het eindcijfer voor het OPO:
- een 9/20 indien het afgeronde gewogen gemiddelde gelijk of groter is dan 9/20
- Het afgeronde gewogen gemiddelde indien dit lager is dan 9/20

Er wordt een deeloverdracht toegestaan binnen het academiejaar. Studenten die niet slagen voor het opleidingsonderdeel, dienen bij de tweede examenkans enkel het onderdeel af te leggen waarvoor ze een onvoldoende hebben behaald. 

 

De tweede examenkans bestaat uit 2 onderdelen:
- een kennistoets (telt mee voor 50% van het eindtotaal) samengesteld uit meerkeuzevragen gebaseerd op casuïstiek uit de huisartsgeneeskunde. Er wordt geen giscorrectie toegepast.
- beoordeling van 5 videoconsultaties en van een uitgebreid reflectieverslag ervan (beide tellen voor 50% van het eindresultaat). Het niet insturen van alle 5 videoconsultaties op de deadline leidt tot een 0/20 voor dit onderdeel.

Er wordt een deeloverdracht toegestaan (binnen academiejaar). Studenten die niet slagen voor het opleidingsonderdeel, dienen bij de tweede examenkans enkel het onderdeel af te leggen waarvoor ze een onvoldoende hebben behaald. 

Toegestane onvoldoende
Kijk in het aanvullend OER van je faculteit na of een toegestane onvoldoende mogelijk is voor dit opleidingsonderdeel.

Academische context

Deze aanbieding maakt deel uit van de volgende studieplannen:
Master in de huisartsgeneeskunde: Standaard traject mnm huis 3j